“Het doet geen pijn. Ik ben een sterke jongen!”. Triomfantelijk kijkt Pavan me aan terwijl hij zijn armpjes over elkaar slaat. Het bloed druppelt neer op de Indiase aarde. Het laat rode stippen achter in het bruine stof, als de bindis die iedere dag zorgvuldig tussen de wenkbrauwen worden aangebracht. Bescherming voor de vrouwen en hun echtgenoten. Een alziend oog. Door zijn donkere wimpers heen zie ik de twinkeling van ondeugd. “Jongens hebben geen pijn, akka.” De diepe snee in zijn voetzool gaapt me aan. De bruine modder heeft al een weg gevonden, door de groeven in zijn huid richting de open wond. Daar zitten we. Samen op het muurtje, met een flesje jodium en een verloren wattenschijfje. Hij bijt stiekem zijn kiezen stevig op elkaar, terwijl ik alle vuiligheid probeer weg te wassen.
Op de terugweg van school was hij een boom tegengekomen waarin hij kleine granaatappels had zien hangen. “Ik had zo’n honger, akka! En ik dacht, misschien kan ik mijn rugzak wel volstoppen met appels voor iedereen.” Dezelfde twinkeling. Dezelfde triomfantelijkheid. Nadat hij de boom kaal had geplukt en alle appeltjes beneden op hem lagen te wachten, sprong hij op de grond. In een kapotte bierfles. Een scherf sneed zijn voetzool zowat doormidden. Als Milkha Singh, zijn grote held, liet hij zich niet weerhouden gewoon door te lopen. Zijn rugzakje vol met appels voor iedereen als een trotse trofee met zich meedragend.
Een paar dagen geleden is er een meisje verkracht. Ze was rijst gaan brengen naar haar tante, die in het dorp verderop woont. Ze wilde wel voor het donker terug zijn, maar haar tante was ziek en bleef maar jammeren dat ze zo’n pijn had. Toen ze eindelijk in slaap gevallen was, snelde ze zich haastig terug naar haar hut, achtervolgd door de enge verhalen die de ronde gaan in ieder Indiaas dorp. Ze hield haar adem in toen ze langs de boom liep waar drie mannen tegenaan geleund stonden. Drinkend uit een fles. Roepend. Bevelend haar te komen. Ze wilde wel wegrennen maar durfde niet. Haar moeder heeft haar geleerd altijd naar mannen te luisteren. Niemand hoorde haar geschreeuw, terwijl ze, dronken van het bier dat ze gedwongen moest drinken, de brute vernederingen onderging. Na driemaal is scheepsrecht gepenetreerd te zijn tot in haar ziel door de walgelijke daad, bleek een kapotte bierfles een uitstekend middel te zijn om haar te tekenen voor het leven. Dat langzaam haar lichaam verliet, nadat ze als een vod was achtergelaten door de mannen.
Pavan lacht zijn tanden bloot. “Akka, doe je ogen dicht! Ik heb een verassing!” Hij haalt iets uit zijn kapotte broekzak. “Kijk maar!” Zijn handje, nog onder het bloed, draagt een beeldje. “Voor jou! Dat ben jij en dat ben ik. Ik geef je bloemen omdat je zo lief bent. En dan bescherm ik je voor kwade geesten en dan zijn we voor altijd gelukkig.” Hij raakt me. Deze ondeugd met zijn grote mond maar klein hartje laat me in een moment zien hoe de wereld ook kan zijn.
Hij weet niet wie zijn vader is. Nooit gezien. Niet eens een foto. Zijn moeder is lang geleden overleden. Ze zeggen niet waarom. Een enge besmettelijke ziekte of zoiets. Ze mocht niet meer in het dorp wonen. Zijn tante heeft hem en zijn zus meegenomen naar Chamarajanagar en hier wonen ze nu samen in een lemen hut, niet ver van Deenabandhu vandaan. Iedere ochtend komt Palavi al vroeg om mee te helpen in de keuken, haar neefje en nichtje achter haar aan sjokkend. Dag in dag uit hetzelfde ritueel.
Ik praat met haar terwijl ze in de grote ketel met sambar roert. Met handen en voeten komen we een heel eind. Ze mist haar zus. Ze mist haar familie. Weggevlucht vanuit haar dorp met Pavan en zijn zus, omdat toch iemand voor de kinderen moest zorgen nadat hun moeder was overleden aan aids. Een ziekte die niemand wil kennen, maar achter de ruggen om, dringt het door in alle hoeken van de lemen hutjes. Als slangen die tevoorschijn komen na de regen. Waarna de wegen ogenschijnlijk schoon lijken maar niets is minder waar. Het besmettelijke vuil komt aan de oppervlakte en dringt door in alle open wonden.
Ze is bang voor de toekomst. Wat als de kinderen groot zijn? Wat zal er met haar gebeuren? Ze kijkt me aan. Pavan lijkt op haar. Dezelfde blik. Zonder triomf. Vermengd met troebel water en een triestigheid die me de neiging geeft kopje onder te gaan in de ketel met sambar en niet meer boven te komen.
Dan snijdt de ontbrekende scherf nog een keer diep in mijn hart. Pavan’s vader. Haar man. En die van vele anderen, die graag of niet een bevlekte ontvangenis hebben gekregen. Bedoezeld met bloed.
Scherven brengen geen geluk. Een flesje jodium heelt geen wonden. De rauwe werkelijkheid overschrijdt de grenzen van de menselijkheid. Bitter en pittig als de sambar die af en toe omhoog komt als ik geraakt word door de stomp in mijn maag van de verhalen die ik hoor. De machteloosheid en de nietigheid die ik als mens ervaar. De ongelofelijke uitdaging om dingen te accepteren zoals ze zijn.
Hoop doet leven.
Een teken van leven zit in de kleine dingen. Terwijl ik op de pitjes van de granaatappel sabbel, komt Pavan op me afgerend. “Akkaaaaaa!” Hij hangt om mijn middel en tilt zijn voet op. Een gaaf litteken kijkt me aan als een lachend mondje in een kindertekening.
Ondeugd en twinkeling. Stopt een papier in mijn tas. “Pas kijken als ik weg ben, akka!” roept hij terwijl hij zwaaiend wegrent. “Ik ga naar school!” Met een glimlach open ik zijn zelfgemaakte envelop.
Ik schiet vol. Het gevoel dat ik ervaar is onbeschrijfelijk. Hoop. Essentie. Toekomst.
In de verte zie ik hem lopen, langs de boom. De rode appeltjes als bindis tussen het groen en bruin. Bescherming voor de vrouwen en hun echtgenoten? Het zijn de kleine dingen die het doen. Hij kijkt nog een keer om. Checkt of ik hem wel zie. Dan zet hij een sprint in waar Milkha Singh niks bij is en verdwijnt in de verte. Een kleine stip aan de horizon. Een lichtpuntje in de verte. Op naar school.
November 2015 – Chamarajanagar, India
Geef een reactie