“Heb je dat ook wel eens?” vroeg ze me. Ik schrok wakker uit mijn dagdroom. Enigszins verbaasd door deze vraag, zo zomaar uit het niets, keek ik haar aan. “Wat?” Ik had helemaal niet gemerkt dat ze naast me was komen zitten. “Nou, heb je dat ook wel eens dat je tas zo zwaar is dat je hem bijna niet meer kan dragen?” Nauwkeurig nam ze mij in zich op en volgde mijn blik het raampje uit. Die bleef rusten op het sprookjesachtige witte sneeuwlandschap dat aan ons voorbij trok, terwijl de trein maar doordenderde. Wat een vraag. Het overviel me nogal eerlijk gezegd. Mijn medereizigster leek er wel lol in te hebben. Vanonder haar dikke muts schitterden haar kraaloogjes die schuin naar me omhoog keken. “Nou?”
Ja, dat had ik wel eens ja. Zeg maar gerust met enige regelmaat. Oftewel iedere dag dus. Ik heb altijd de natuurlijke neiging mijn tas zo vol te stouwen dat er niks meer bijpast. Soms moet ik zelfs mijn toevlucht zoeken tot een extra tas. Ik ben een regelrechte ramp op tassengebied, al zeg ik het zelf. Iedere dag weer opnieuw dezelfde frustratie. Nu valt het nog mee als ik met de auto ben, maar als ik met de fiets moet? Een ware survival. Maar een keer fatsoenlijke fietstassen kopen, ho maar. Nee, ik loop liever met een scheefgetrokken rug rond, omdat mijn tas mijn linkerschouder dermate naar beneden trekt, dat ik moet gaan overcompenseren naar de rechterkant toe. Nu weet ik dat een contraposto houding een geliefde pose is in de kunst, maar ik vind het toch al een hele kunst om gewoon rechtop te kunnen fietsen met zo’n zware tas. Maar dat even terzijde.
“Ja, dat heb ik wel eens, ja”. Geamuseerd sloeg ze haar armen over elkaar en ging er triomfantelijk bijzitten, beentjes bengelend in de lucht en haar voeten net niet de grond rakend. “En jij dan?” vroeg ik. Er verscheen een geheimzinnig lachje op haar gezicht terwijl ze recht voor zich uitkeek. Naar de grote rugzak die ze op de bank tegenover ons had gezet. Ik bekeek haar eens goed. Het was een apart meisje. Een guitig wijsneusje. Dik ingepakt tegen de striemende kou van buiten. Beetje stoer, maar toch had ze ook iets engelachtigs. Fiona heette ze. Ze zag er helemaal niet uit als een Fiona. Maar hoe kon ik daaraan twijfelen? De stellige vastberadenheid waarmee ze haar naam uitsprak liet mij niet meer los.
Fiona was alleen op reis met haar zware tas. “Waar gaat zo’n kleine meid dan helemaal in haar eentje naar toe?” vroeg ik. Ze keek me aan alsof ik een beetje achterlijk was. “Ik ben onderweg. Naar het volgende station natuurlijk!” Beetje stom dat ik dat niet begreep. “En ik kan het helemaal zelf, dus zo klein ben ik ook weer niet.” Zo, nog een staaltje stelligheid voor mijn kiezen. Mevrouw is onderweg naar het volgende station. Duidelijk. Mijn blik viel op haar grote rugzak. Wat een joekel van een ding, tjokvol gepropt en de zijvakjes puilden uit. Dat kon toch niet allemaal van haar zijn? En zij moest dat dragen? Wie zadelde dit meisje op met zo’n zware tas? Ik kon mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en opende mijn vragenvuur.
“Is die grote rugzak van jou, Fiona?” Samen keken we naar dat grote geval wat daar zo pontificaal op het bankje stond.
“Ja hoor, natuurlijk is die van mij. Van wie anders? Ik heb hem al zo lang als ik me kan herinneren. Volgens mij heb ik hem een keer gekregen voor mijn verjaardag ofzo.” Fiona leek niet echt onder de indruk van mijn verwondering.
“Maar toen was je vast nog heel klein, waarom had je dan zo’n grote rugzak nodig?” Ze gaf ze me dezelfde blik. Lichte irritatie scheen uit haar ogen. Ik begreep het geloof ik weer eens niet.
“He he, anders past het toch niet?” Hoofdschuddend schopte ze haar linkerbeentje in de lucht. Haar regenlaarsjes verspreidden een plastic lucht die me deed denken aan mijn kleuterschool.
“Past wat niet?” Ik geloof dat Fiona me met de minuut achterlijker vond worden, maar ik wilde er toch het mijne van weten.
“Nou ja, alles. En de boodschappen enzo. Dat snap je toch wel dat het anders niet past?”
Ja, natuurlijk begreep ik het. Heel logisch. Een klein meisje is onderweg naar het volgend station met een grote rugzak waar alles inpast inclusief de boodschappen. Het was me volkomen duidelijk. De normaalste zaak van de wereld. En dat zat dan naast me in de trein.
“Maar nu lijkt het erop dat het toch niet allemaal in je tas past, Fiona.”
“Hoezo?” Verbaasd keek ze me met grote ogen aan. “Nou, het lijkt wel of die tas van jou op springen staat. Moet je zien, daar bij de naad zit zelfs al een scheurtje!” Een beetje beteuterd zette ze een pruillipje op. Ze keek nog eens bedenkelijk naar de tas en haalde haar schouders op. “Ja, het is ook wel erg zwaar eigenlijk. Ik kon hem al bijna niet meer dragen. Dat zei ik toch al?”
“Maar waarom stop je er dan ook zoveel in?”
Ze draaide zich verontwaardigd naar me toe. “Daar kan ik toch niks aan doen? Mijn moeder heeft die tas ingepakt. Ik weet ook niet wat ze er allemaal in heeft gestopt. Maar gelukkig is hij straks weer een stukje lichter.” Terwijl ze het zei, lichtte Fiona een beetje op en rechtte haar rug.
“Dat vind ik fijn om te horen.” Ik keek haar bemoedigend aan. “ Want ik vind het toch maar niks, zo’n grote kleine meid met zo’n loeizware tas. Is er nou helemaal niemand die je kan helpen met dragen?” Ze knikte zo hard nee dat haar muts bijna van haar hoofd viel.
“Nee hoor, ik kan dat best zelf. Ik ga andere mensen toch niet mijn tas laten dragen? En ik zei toch al dat het straks niet meer zo zwaar is? Dus dan gaat het helemaal gemakkelijk.” Wat was de kinderwereld toch simpel af en toe. Je moest het alleen even doorhebben.
“Hoe kan dat dan, ga je dan wat weggooien ofzo?” vroeg ik. Nu werd Fiona toch echt een beetje moe van mijn onbegrijpelijke logica. Ze stond op en ging voor me staan. Handjes in de zij en neus wijs in de lucht. “Hallo, ik ga toch niet zomaar iets weggooien? Dat mag niet hoor. Heb jij dat nooit geleerd?” En weer snoerde ze me de mond. Vol verbazing keek ik naar dit meisje. Wat een wonderbaarlijk kind.
“Ik ga wat boodschappen afgeven bij mijn opa. Dan ben ik daar tenminste vanaf. Snap je het nu?”
Ik knikte. Ik snapte wel dat haar rugzak dan lichter zou zijn, maar over de precieze invulling ervan tastte ik in het duister. “En voor de rest zeg ik niks meer, want dat is geheim.” Fiona deed net alsof ze haar mond op slot draaide met haar hand en ze maakte een wegwerpgebaar. Ze gooide het sleuteltje door het raampje naar buiten. De witte sneeuw in, waar de vlokken langzaam neerdwarrelden en daarmee alle sporen uitwisten.
Het ongewisse bleef terwijl het volgende station naderde. De trein minderde vaart en Fiona stond een beetje te dralen voor mijn neus, pulkend aan het losse draadje van haar sjaal. Ik vond het jammer dat ze moest gaan. Ze zag wat ik dacht. “Ik moet nu echt gaan hoor, anders ben ik dadelijk te laat.” Met een ongekende kracht pakte ze haar rugzak op en zwaaide hem over haar schouders. En toen gebeurde het. Fiona balanceerde als een tuimelaar. Door het zware gewicht van haar tas helde ze achterover. Zwaaiend met haar armpjes in de lucht wist ze zich nog net vast te grijpen aan mijn hand die ik naar haar uitstak. Ik had haar vast. De tas liet los, precies bij het naadje, waar de stof nog verder scheurde en de inhoud viel keihard kletterend op de grond.
We stonden erbij en we keken ernaar. Wat een rotzooi. Een omgekiepte dameshandtas was er niks bij. Zelfs die van mij niet.
Naast ons begon de pasgeboren baby te krijsen. Een beer van een vent stond op om te kijken wat er was gebeurd. Mensen keken ons vragend aan. Wij hielden stilzwijgend onze mond.
De deuren gingen piepend open. Fiona rende naar buiten de koude sneeuw in, met haar rugzak dragend in haar armen. “Tot ziens”, riep ze nog. Ik vroeg me af wanneer ik haar weer zou zien. Waar dit dan weer toe zou leiden. Welk station we dan zouden passeren.
Op weg naar het volgende station klonk de mechanische stem van de machinist door de intercom. “Goedenavond dames en heren. Hier de afdeling gevonden voorwerpen. Wij hebben zojuist een sleutel gevonden. Wil degene die deze is verloren zich melden bij de conducteur?”
Maastricht, Nederland – November 2008
Geef een reactie