Vanochtend kwam er een zandmannetje bij me op bezoek. Het was nog vroeg, ik was pas goed en wel wakker en net gestart met de orde van de dag. Nou ja orde…Ik moest toch eerst eens even goed in mijn ogen wrijven, voordat ik zag wie het was. Dat hij het was. Had ik me ook niet kunnen bedenken van tevoren natuurlijk. Maar hij was het. Overduidelijk. Geen twijfel mogelijk. Het overdonderde me een beetje. Een zandmannetje. Wat moet ik nou met een zandmannetje? Je kunt er ook zo weinig mee. Een emmer water en hij zakt al als een plumpudding in elkaar. Je kunt er niet echt op bouwen. Ja, zandkastelen misschien, maar die verdwijnen ook als sneeuw voor de zon als ze door een golf worden overspoeld. Het is geen man die staat als een huis en de rots in de branding is ver te zoeken. Nee, laat ik me over zandmannetjes maar geen illusies maken. Maar goed, ze zijn er. Blijkbaar wel. Nu moet ik eerlijk zeggen dat ik normaal gesproken het niet zo heb op van die zanderige figuren. Dat ik er dus ook eigenlijk niet zo in geloof.
Maar vandaag was het anders. Toch wel.
Wat maakte het zo anders dan? Zandmannetjes zijn zandmannetjes zou je zeggen. Niks bijzonders aan. Ik ken er natuurlijk niet zoveel, maar had natuurlijk wel een bepaald beeld van een prototype zandmannetje. Zoiets van ‘met een schepje in de hand kom je door het hele land’. Ja, en zanderig dus, tot slaapverwekkend toe.
Het klinkt misschien heel vreemd, maar dit zandmannetje maakte mij wakker. En dat is gek voor zo’n menneke, die normaal je ogen vol gooit met zand. Geen zandbakken vol natuurlijk, maar net genoeg om lekker te kunnen soezen. Om weg te dromen naar de luchtkastelen, nog een schepje zand erboven op, emmertje water halen en klaar. Beetje aandrukken hier en daar en dan weer verder. Zo gaat dat in dromen.
Heerlijk.
Maar niet vanochtend dus. Toen het zandmannetje mij wat korrels in mijn ogen strooide, was ik opeens klaarwakker. De tranen sprongen me spontaan in mijn ogen toen ik het zag. En dan heb ik het niet over mijn enigszins overspannen traanklieren van de zandkorrels die in mijn ooghoeken waren blijven hangen.
Hij raakte me.
Hij wilde me iets kwijt. Er moest hem iets van het hart. Als een message in a bottle die aangespoeld was aan het strand. Uitgebeten door het zout van de zee, verweerd door het zand. Een noodkreet om hulp? Mijn romantische gedachten gingen alweer met me aan de haal. Pats, weer een schepje erboven op. Het zandmannetje strooide nog wat zand in mijn ogen. Nee. Daar gaat het niet om. Even helemaal terug. Terug naar die ene zandkorrel. Het begin. De essentie van alles. Dat is wat telt. Want, het grote geluk zit in de kleine dingen, aldus het zandmannetje.
De simpelheid van die ene zandkorrel genomen, nam hij me bij de hand. Of eigenlijk nam hij mijn beide handen en op dat moment legde ik mijn leven in zijn hand. Ik strekte mijn armen naar hem uit, de handpalmen naar boven gekeerd, vragend naar wat er komen gaat. Je weet maar nooit hoe het gaat lopen, het is altijd maar de vraag waar het schip strandt. Een zandbank is vlug geraakt.
“Je levenslijn wijst erop dat je je eigen leven leidt in plaats van dat je je laat lijden door het leven”. Slik. En langzaam, net als een zandloper, liet hij de korrels in het kuiltje van mijn handen vallen. Door de schittering van de zon leken het net minuscule diamantjes die ik opving. Hij pakte mijn linkerhand en legde de toppen van zijn vingers onder de mijne. Langzaam duwde hij ze omhoog en sloot mijn hand. “Laat de andere hand voor wat deze is, het is goed zo”. Mijn rechterhand was nog steeds opgeheven, het kuiltje gevuld met de schitterende korrels. “Nu, voel je de waarde van hetgeen je in je handen draagt?”, vroeg hij me.
Ja. Ik voelde het tot in mijn tenen. Het voelde als een opgegraven schat van ontelbare waarde. Mijn schatkist, mijn doos van Pandora, mijn weelde, mijn rijkdom. Mijn alles.
Hij zag de weerspiegeling in mijn ogen. Hij zag dat ik het zag. Zonder de vertroebeling van het water, zonder de zandkorrels die roet in het eten strooien. Zoals het is. Puur.
En opeens werd ik bang. Bang om het te verliezen, bang om het kwijt te raken. En dat was wat hij wilde. “Je linkerhand”, zei hij. “Houd het vast!” En ik kneep. Ik kneep zo hard dat mijn knokkels er wit van werden. Mijn nagels drukten zich in vlees van mijn hand. Het deed me pijn, maar ik wilde het koste wat kost vasthouden. Zoiets moois kon ik toch niet laten gaan? Maar ik merkte hoe het zand zich een weg baande door de kiertjes en gaatjes van mijn handpalm heen. Het ontglipte me, ik had er geen grip op en hoe harder ik kneep, hoe minder zand er over bleef in mijn handpalm. Weer sprongen de tranen in mijn ogen. Ik wilde dit niet kwijt! Wanhopig keek ik naar het zandhoopje op de grond…of dat wat er van over was. Een grauwe afspiegeling van hoe het had kunnen zijn, maar wat er overblijft is eigenlijk niks meer dan een fata morgana.
Gedesillusioneerd keek ik het zandmannetje aan. Wat moest ik nu? Ik dacht dat ik het had gevonden, ik kreeg het zomaar pardoes in mijn schoot, ofja mijn handen dan, geworpen en raakte het weer kwijt. Dankjewel voor deze brute verstoring van mijn dag. En die is nog maar net begonnen, dus dat belooft nog wat.
“Kijk. Kijk dan!”. En hij wees naar mijn rechterhand.
Stom dat ik dat niet zag.
Het is er al die tijd gewoon geweest.
Anouk
Maastricht, Nederland – juli 2008
Geef een reactie